“Ze voelden zich aan de rand van de maatschappij gezet en daar achtergelaten”
In de prijswinnende documentaire Rabot toont regisseur Christina Vandekerckhove op vaak pijnlijke en esthetische wijze de eenzaamheid, armoede, mentale problemen en verslavingen van de laatste flatbewoners van de Rabot-torens in Gent .“Ik ben geen socioloog of activist, maar ik stel mij wel vragen bij wat ik daar zag.”
Begin jaren zeventig werden in de wijk Rabot, aan de rand van Gent, drie woontorens opgetrokken. Ze waren bedoeld als statige woontorens, die de tweehonderd jaar oude fabriekswijk weer een beetje allure moesten geven. Hier moest de moderne middenklasse gaan huizen in appartementen van de toekomst. De eerste toren werd tijdens de hoogconjunctuur gebouwd volgens plan, maar de oliecrisis sloeg toe en bracht woningcorporatie WoninGent in geldnood. Daardoor werd bij de bouw van de twee andere torens flink bespaard op bouwmaterialen. Inmiddels bleek ook de gehoopte middenklasse weg te blijven. Zodoende veranderde de doelgroep; de torens moesten sociale woningen voor Gentenaars met een vast inkomen worden. Een kleine tien jaar later bleek de doelgroep nog verder veranderd: de Rabot-torens werden de plek waar de stad haar meest kwetsbare inwoners ging huisvesten.
In 2013 stuitte de documentairemaker Christina Vandekerckhove op de drie torens toen ze overwoog een documentaire over de wijk te maken. “Ik hoorde dat ze tegen de vlakte moesten en dat al die mensen moesten verhuizen. De verhuisbeweging was in gang in het eerste blok en toen ik die lege appartementen zag, wist ik het: ik moest een portret maken van die sociale woonblokken. Niet vanuit sociaal activisme, maar om het bestaan van die blokken te documenteren. De vergankelijkheid trok mij aan: wie hebben daar gewoond? Als die strakke, onveranderlijke vakken konden praten, wat zouden ze dan vertellen? Daarnaar was ik benieuwd.” Een kleine drie jaar bracht Vandekerckhove door in en om de drie torens en hun laatste bewoners. Dat mondde uit in een filmisch portret van drie sociale woontorens, waarmee ze een vaak pijnlijk beeld schetst van mensen die langs de maatschappij lijken te leven.
Televisie als maatje
De drie woontorens waren al jaren aan het verloederen, voordat in 2009 werd besloten de woontorens te vervangen door nieuwe, lagere woonblokken. In Rabot toont Vandekerckhove hoe de flats er op hun eindpunt uitzien; beschadigd, gekraakt en gestript, vol piepen, kraken en graffiti. “Het gebouw was een soort eindhalte geworden, ook letterlijk voor sommigen; zelfmoord kwam hier regelmatig voor.” Dat was één van de eerste zaken die de regisseur in haar vele gesprekken met bewoners hoorde. “Ik ben van appartement naar appartement gaan. Per blok en per verdieping. Overal heb ik aangeklopt en heb ik verteld wat ik wilde doen, met de vraag of ze wilden meewerken. Uiteindelijk zeiden zo’n twintig bewoners ‘ja’ en met hen heb ik meerdere gesprekken gevoerd. Ik wilde alles van ze weten; wie ze waren, hoe ze leefden.”
Vaak startte Vandekerckhove met de vraag hoe hun dag eruitziet. “Ik hoorde heel veel dezelfde antwoorden. Het begon altijd met ontbijten en televisie, dan koken, eten, weer televisie, boodschappen, weer televisie, eten, opnieuw televisie en slapen. Velen kenden hun buren niet en hadden weinig sociale contacten. Schaamte over geen geld hebben speelt daarbij wel een rol, maar dat is het niet alleen. De stad Gent maakt van alles mogelijk voor mensen in armoede, maar zij moeten wel de weg daarnaartoe vinden. Bovendien vinden sommigen het veel leuker om gewoon thuis te drinken voor de televisie. Dat is ook makkelijker.”
Universeel verhaal
“Veel bewoners waren eenzaam en blij dat er eindelijk iemand was die oprechte interesse in hen had, met wie ze konden praten”, vertelt Vandekerckhove. Desondanks heerst in Rabot bewust een bepaalde afstand tot de geportretteerde bewoners. “Hoewel ik door al die gesprekken enorm betrokken raakte, wilde ik de verhalen gewoon registreren en de mensen portretteren zoals ik ze zag. Daarvoor had ik 24 draaidagen nodig, want ik wist door alle gesprekken precies wat ik wilde filmen. Ik liet dus vrijwel niets aan het toeval over. Daarbij hoefde ik niet zelf in beeld, want de bewoners moesten op de voorgrond. Tegelijk was ik ook geen vlieg op de muur, antropoloog met camera of puur bezig met waarheidsvinding. Maar ik wilde wel dat de bewoners zichzelf in mijn portret konden herkennen. Dat is gelukt.”
Als filmmaker vindt Vandekerckhove het veel interessanter om te tonen dan te oordelen. “Ik wilde mijn idee of gedachte niet opdringen. Maar dat betekent niet dat Rabot geen boodschap heeft. Ik ben geen socioloog of activist, maar ik stel mij wel vragen bij wat ik daar zag. Met mijn film wilde ik iets in beweging zetten, dat anderen ook vragen zouden stellen over de manier waarop we met bepaalde mensen omgaan. Want het moet anders en kan beter. Die beweging is ook gekomen door mijn film: journalisten toonden interesse in het onderwerp en ook in het buitenland werd mijn film een succes. Het is wel een Gents verhaal, maar tegelijk een universeel verhaal. Iedere stad kent dit soort woonblokken en heeft zijn schandvlekken, plekken waar we dikwijls niet naar willen kijken.”
Vragen blijven stellen
Opvallend in Rabot is dat ondanks de schrijnende beelden hulpinstanties nagenoeg buiten beeld blijven – de enige sporen zijn de liefdesverklaring van de Ghanese bewoner voor het Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn (OCMW), de sociale dienst die in België mensen met geldzorgen ondersteunt, en de wooncoach van woningcorporatie WoninGent die kort in beeld komt. Volgens Vandekerckhove klopt dat beeld. “De mensen van de Rabot-torens voelden zich letterlijk en figuurlijk aan de rand van de maatschappij neergezet en daar achtergelaten. Ik voelde daar heel veel boosheid. ‘Ze hebben ons hier achtergelaten en niemand kijkt naar ons om’, zeiden ze dan, al is ‘niemand’ niet waar. De wooncoach, verpleegsters, familiehulp en schuldbemiddeling kwamen in de torens, maar de hulp was gewoonweg ontoereikend. Hoewel de huisvestingsmaatschappij aanvankelijk negatief op de trailer reageerde, klopte de film volgens de medewerkers. Later zei de maatschappij ook dat ze de film wilden gebruiken om het beter te doen.”
Inmiddels is ook in de derde toren de verhuisbeweging in gang gezet. Sommige bewoners verhuizen rechtstreeks naar een gloednieuw appartement in de nieuwe laagbouw, maar voor velen is dat niet mogelijk. “De nieuwe appartementen zijn 60 euro duurder per maand en dat is voor veel bewoners te hoog. Veel oude bewoners zijn daardoor over heel Gent verspreid”, zegt Vandekerckhove die nog regelmatig contact met de oude bewoners heeft. “Het platgooien van de torens heeft ook niet voor iedereen verbetering gebracht. De Ghanese vrouw woont nu bijvoorbeeld weer in een ander sociaal appartement. Maar heeft zo’n zodanig getraumatiseerde, eenzame vrouw niet meer nodig? Een andere vorm van hulp? Of een andere woonvorm? Natuurlijk ben ik slechts filmmaker, dus wat weet ik ervan? Maar ik stel wel vragen bij wat ik zie.”
Deze tekst is eerder geschreven voor onderzoeksinstituut IVO als aankondiging van hun periodieke filmavond IVO Kino.