Poging to reanimatie
Het leven steekt soms een stokje voor goede voornemens. Bijvoorbeeld met een sterfgeval. Als achterblijver sta je daar dan. Verlamd, verzonken in de dood. Tot vrij weinig in staat, overmeesterd door een soort ongeloof.
Sommige mensen zoeken dan juist troost in geloof. Alsof het einde geen echt einde is. Alsof één leven leven niet voldoende is. Tien minuten na de laatste ademzucht belde een man aan. Hij kwam het heilige woord brengen. Of hij bijbels verkocht, thora’s of korans; ik heb geen idee. Het hadden wat mij betreft de sprookjes van de gebroeders Grimm kunnen zijn. Ik heb de goede man naar een andere voordeur verwezen. En stond vervolgens tien minuten wezenloos voor me uit te staren.
De anders zo levendige geest stokt bij de dood. Je probeert verder te gaan, al lijkt de dood alom vertegenwoordigd. Je gaat stofzuigen, dweilen, de afwas doen. En als alle was gedaan is, ga je de deur uit. Je gaat naar een filmfestival en ziet de laatste nieuwe van Tim Burton. Over een dode hond die tot leven wordt gewekt. Je verdiept je in filmgeschiedenis en de mythopoetic film. Je stuit daarbij op Stan Brakhage en zijn Moth Light, waarvoor hij dode motten op filmrollen plakte. Je zoekt simpeler vertier en gaat een middagje shoppen. Maar als je daarna nog de laatste boodschappen wilt doen, zakt een man voor het winkelcentrum in elkaar. De ambulancebroeders proberen hem met hartmassage te redden. Maar je weet: hij is zo goed als dood.
Mijn huis is schoon en de boodschappen zijn inmiddels ook gedaan. Misschien verdiep ik me nog verder in films en filmgeschiedenis. Of ik draai nog een wasje. Maar ik ben mijn goede voornemens niet vergeten. Ik moet ze alleen zien te reanimeren.